
29 apr Een week vol updates bij de FNV & Trumpiaans drama
Het is al weer de zeventiende editie van onze blog over recente jurisprudentie op het gebied van uitzending en detachering. Deze editie twee vervolguitspraken in zaken die al eerder voorbij kwamen in onze eerdere blogs: Helpling (kan een particulier ook als ‘inlener’ kwalificeren en waar ligt dan het ‘gezag’) en de procedure van FNV tegen LBV. De laatste ontpopt zich als een Trumpiaans drama in meerdere bedrijven.
Veel leesplezier!
Helpling/FNV
Hoge Raad, 11 april 2025
ECLI:NL:HR:2025:543
Feiten
Helpling exploiteerde tot haar faillissement in januari 2023 een online platform waarop huishoudens en schoonmakers met elkaar in contact konden komen voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Schoonmakers konden zich aanmelden, hun beschikbaarheid en uurtarief aangeven (binnen door Helpling gestelde grenzen), en opdrachten accepteren die door huishoudens werden aangeboden. De betalingen verliepen via een door Helpling voorgeschreven betalingsdienst. Helpling rekende een commissie van 23% voor herhaalde boekingen en 32% voor eenmalige boekingen.
De vakbond FNV en een schoonmaakster stelden dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de schoonmakers en Helpling, dan wel een uitzendovereenkomst. Helpling betoogde dat de arbeidsovereenkomst tussen de schoonmakers en de huishoudens bestond, waarbij Helpling slechts als bemiddelaar optrad.
Het gerechtshof Amsterdam oordeelde dat er sprake was van een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers, waarbij de huishoudens als inleners fungeerden. Tegen dit oordeel stelden zowel Helpling als FNV cassatieberoep in bij de Hoge Raad.
Oordeel
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt het oordeel van het hof.
Geen vereiste van beroep of bedrijf bij de inlener
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat je ook als particulier — bijvoorbeeld als huishouden — gezien kunt worden als ‘inlener’. Daarvoor is het niet nodig dat je een bedrijf of ondernemer bent. De wet zegt namelijk nergens dat alleen bedrijven iemand kunnen ‘inlenen’ om werk te doen. Ook uit de achtergrond van de wet blijkt dat zo’n beperking nooit de bedoeling is geweest.
In Europa is dat anders geregeld: de Europese richtlijn over uitzendwerk geldt alleen voor bedrijven. Maar de Nederlandse wet over uitzenden (artikel 7:690 BW) is niet gebaseerd op die richtlijn. Daardoor is het Nederlandse begrip van ‘uitzenden’ juist ruimer. In Nederland kan dus ook een particulier die via een platform een werkende inschakelt, als inlener worden gezien.
Kort gezegd: het maakt niet uit of je een bedrijf bent of een privépersoon — als je iemand via een platform werk laat doen, kun je volgens de Nederlandse wet als inlener worden beschouwd.
Oordeel hof over gezagsverhouding en loonbetaling
Het hof oordeelde dat Helpling in de praktijk de touwtjes in handen had bij de arbeidsrelatie en deze feitelijk aanstuurde:
- Helpling bepaalde de betalingswijze, namelijk via hun eigen betalingssysteem;
- Helpling stimuleerde het verzenden van facturen en regelde beoordelingen;
- Huishoudens werden niet gestimuleerd werkgeversplichten te vervullen (zoals doorbetaling bij ziekte);
- Boetes bij een directe tewerkstelling zonder tussenkomst van Helpling wijst op controle.
Daarmee heeft het hof kunnen oordelen dat het formele werkgeversgezag bij Helpling ligt, ondanks het feitelijke toezicht van de huishoudens. Dit oordeel is in lijn met het advies van de AG volgens de Hoge Raad juridisch juist en voldoende gemotiveerd.
Geen arbeidsovereenkomst met huishoudens
Het hof heeft geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen de huishoudens en de schoonmakers. De feitelijke uitvoering via het platform week af van contractuele bepalingen die op zo’n verhouding zouden duiden; deze bepalingen waren in de praktijk betekenisloos. Ook dit wordt door de HR bevestigd.
Wat betekent dit voor werkgevers?
De praktijk telt zwaarder dan de vorm. Dat bleek eerder bij platform Temper, waar de rechter oordeelde dat er géén sprake was van een uitzendconstructie. Waarom? Temper hield zich nauwelijks bezig met hoe het werk werd uitgevoerd: de werkers regelden zelf hun overeenkomsten, tarieven en afspraken.
Als uw organisatie gebruikmaakt van platformwerkers, kijk dan goed wie feitelijk het gezag uitoefent. Hoe meer het platform het werk regelt en controleert, hoe groter de kans dat het juridisch tot de kwalificatie als werkgever leidt.
Eerder schreven wij al over de FNV/Temper-zaak in een nieuwsbrief .
FNV/LBV
Rechtbank Rotterdam, 11 april 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:4472
Feiten
Vakbonden FNV en LBV stonden tegenover elkaar bij de rechter. FNV vindt dat LBV géén echte onafhankelijke vakbond is en beschuldigt LBV ervan te veel naar werkgevers te luisteren. Volgens FNV:
- komt LBV werkgevers vaak tegemoet in cao-onderhandelingen;
- voert LBV nauwelijks actie voor werknemers;
- is LBV financieel afhankelijk van werkgevers;
- en is er geen democratische organisatie binnen LBV.
FNV stelde dat LBV daardoor onrechtmatig handelt en eist onder meer dat LBV géén cao’s meer mag afsluiten. Ze baseert zich vooral op internationale verdragen, waaronder een ILO-verdrag dat vakbonden recht op vrije onderhandelingen geeft.
Rechterlijk oordeel
De rechter wees alle eisen van FNV af. Kort samengevat:
- Geen aanleiding voor prejudiciële vragen: Er is geen sprake van een ‘massaclaim’ of van vele vergelijkbare zaken waarin deze rechtsvraag speelt waarover de Hoge Raad moet oordelen.
- ILO-verdrag heeft hier geen rechtstreekse werking: Het verdrag is bedoeld voor overheden, niet voor geschillen tussen vakbonden. Het biedt FNV dus geen rechtsgrond.
- LBV voldoet aan de wet: Volgens de Nederlandse cao-wet hoeft een vakbond alleen statutair bevoegd te zijn om een cao af te sluiten — en dat is LBV.
- Geen onrechtmatig handelen: LBV handelt binnen de grenzen van de wet en mag eigen keuzes maken in onderhandelingen, ook als die niet stroken met de koers van FNV.
Commentaar:
Met recht een opmerkelijke procedure: uit het (op de website van LBV integraal) gepubliceerde vonnis blijkt pas welke vergaande vorderingen FNV tegen LBV had ingesteld. FNV vorderde dat LBV verboden werd om nog langer cao’s te sluiten en de al door LBV gesloten cao’s nietig te verklaren. Al eerder signaleerden wij het opmerkelijke karakter van deze procedure, tevens in de hierboven genoemde nieuwsbrief.
De rechter volgt FNV dus in het geheel niet en wijst de vorderingen in alle onderdelen af met een uitgebreide motivering. Het is interessant om die na lopen:
Saillant is allereerst dat blijkens r.o. 3.2 FNV had gevorderd dat LBV überhaupt niet bevoegd was om cao’s te sluiten wegens het gestelde tekort aan onafhankelijkheid/strijdig handelen met art. 2 van de ILO-verdragen. Dit deel van de vordering is zo spannend omdat als die vordering zou zijn geslaagd dan een levensgroot probleem was ontstaan met alle door LBV afgesloten cao’s: die waren dan met een onbevoegde cao-partij gesloten en dus allemaal nietig. Met als consequentie dat ook alle rechtsbetrekkingen die uithoofde de LBV-cao’s waren gesloten nietig zijn c.q. niet vallen onder de LBV-cao maar onder branche-/avv-cao’s. De impact daarvan kan nauwelijks worden overschat: uitgaande van een verjaringstermijn van 5 jaar voor rechtsvorderingen, zouden dan alle verloningen met terugwerkende kracht van 5 jaar onder andere dan de LBV-cao’s vallen en aan de hand van de wel toepasselijke cao’s opnieuw moeten worden uitgevoerd. Dat zou vanzelfsprekend een enorme operatie zijn en tot grote praktische problemen en rechtsonzekerheid bij de werknemers, werkgevers en fondsen hebben geleid: wat gold er dan bij het wegvallen van de LBV-cao dan wel?!
En daar blijft het niet bij: uit r.o. 3.6 blijkt dat FNV de procedure tegen LBV kennelijk als een proefprocedure had bedoeld: als de procedure tegen LBV zou zijn gewonnen dan volgen er ook procedures tegen andere (kleinere) vakbonden. FNV zou dus vergelijkbare vorderingen tegen ook andere (kleinere) vakbonden hebben ingesteld.
Een bijkans Trumpiaanse aanval van FNV op de (kleinere) vakbonden dus.
Voor wat betreft het beroep van FNV op de ILO-verdragen: de rechter wijst erop dat dergelijke verdragen gericht zijn op de overheden. FNV kan daar dan ook geen rechtstreeks beroep op doen. De rechter toetste wel indirect aan de verdragen – de zgn. reflexwerking – maar ook dit kon FNV niet baten: die verdragen bevatten geen eisen of voorwaarden aan de onafhankelijkheid waar vakbonden aan zouden moeten voldoen; hetzelfde geldt voor de eisen en voorwaarden van de Wet CAO.
Eén van de andere klachten over LBV was de (financiële) afhankelijkheid van de werkgevers. Dat is ook saillant want dat raakt de principiële discussie over het te doen gebruikelijke systeem van de werkgeversbijdragen bij cao’s. Eerder schreef Vogels daar in Flexnieuws al over (H. Vogels, Cao’s, (piep)kleine vakbonden en discussies in de PvdA, Flexnieuws 29 november 2021) en noemde wat FNV aan werkgeversbijdragen ontvangt: € 60 miljoen (!) op jaarbasis. Dat FNV zich dan opwindt over de werkgeversbijdragen die LBV zou hebben ontvangen – die niet in de buurt van de door FNV ontvangen bedragen zullen komen – komt dan ook (wederom) nogal Trumpiaans over.
Zoals gezegd, de kantonrechter wees alle voeringen van FNV af. FNV toonde zich op haar website hoogst ontstemd over deze uitspraak. Dus waarschijnlijk komt er wel een vervolg (hoger beroep). Wij blijven dit voor u volgen!
Reageren/vragen/contact:
Wilfred Groustra groustra@ungernolet.nl
Dyon Zandbergen zandbergen@ungernolet.nl