Blog jurisprudentie uitzend-/detacheringsovereenkomsten nummer 5

Blog jurisprudentie uitzend-/detacheringsovereenkomsten nummer 5

Welkom bij de vijfde editie van onze blog over recente jurisprudentie op het gebied van uitzend-/detacheringsovereenkomsten.

In deze editie besteden we aandacht aan een uitspraak van de rechtbank inzake de ketenregeling en een arrest van het gerechtshof inzake de kwalificatie van de overeenkomst van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) met beurspromovendi.

Veel leesplezier!

Wilfred Groustra

Koen van Randwijk


 

Rechtbank oordeelt dat laatste arbeidsovereenkomst van werknemer met werkgever voor onbepaalde tijd is, toepassing ketenregeling 7:668a BW

Vindplaats:         Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 april 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2904

Partijen:              Verzoeker: Werknemer

Verweerster: Werkgever

De feiten

Werkgever exploiteert een cafébedrijf. Werknemer ontving in 2020 een uitkering van het UWV. Na eerst een proefplaatsing werkt werknemer vanaf 1 september 2021 op basis van arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Na deze arbeidsovereenkomst volgt een tweede. Werkgever zegt na die overeenkomst op. Werknemer is van mening dat ketenregeling is ‘volgelopen’ omdat de proefplaatsing moet worden meegeteld in de ketenregeling van art. 7:668a sub b BW zodat dan sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Werkgever meent dat de proefplaatsing niet moet worden meegeteld omdat een proefplaatsing geen arbeidsovereenkomst is.

Oordeel rechtbank

De rechtbank oordeelt dat geen sprake was van proefplaatsing in de zin van artikel 76a WW. Werkgever betaalde werknemer immers loon. Vóór 1 september 2021 was daarom al sprake van een arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever. De ketenregeling geldt, het aantal contracten van sub b, namelijk één voor 1 september 2021, één vanaf 1 september 2021 tot en 28 februari 2022 en de derde vanaf 1 mei 2022 tot en met 31 oktober 2022, is overschreden zodat de laatste arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan. Rechtbank vernietigt de door werkgever gedane opzegging.

De betekenis van de uitspraak

De vraag of de ketenregeling ‘volgelopen’ was, hing af van de vraag of werknemer vóór 1 september 2021 op basis van een proefplaatsing werkzaam was of op basis van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dit laatste wegens het feit dat in die periode werkgever loon aan werknemer uitbetaalde. Aan de andere vereisten voor een arbeidsovereenkomst was ook voldaan; dat partijen de eerste werkperiode hadden benoemd als een proefplaatsing en volgens de werkgever niet de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst aan te gaan, is dus niet relevant. Hier zien we dus hoe de ruime kwalificatie van het de arbeidsovereenkomst ook doorwerkt in de ketenregeling.

 


 

Gerechtshof kwalificeert overeenkomsten van beurspromovendi als arbeidsovereenkomst

Vindplaats:         Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 mei 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3701

Partijen:              Appellanten: 44 beurspromovendi

Geïntimeerde: Academisch Ziekenhuis Groningen, mede handelend onder de naam Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)

De feiten

In de periode van 2016 tot 2018 hadden de beurspromovendi een overeenkomst gesloten met het UMCG ter uitvoering van een promotieonderzoek. De beurspromovendi stelden dat ze met UMCG een arbeidsovereenkomst waren overeengekomen en stapten ze naar de rechter. De rechter in eerste instantie oordeelde dat opleidingsovereenkomsten waren aangegaan. De beurspromovendi gingen in hoger beroep.

Oordeel gerechtshof

Het gerechtshof toetst aan de hand van het Deliveroo-arrest (ECLI:NL:HR:2023:443, zie onze vorige blog). Het uiteindelijke oordeel van het hof komt aan op een grondige weging van alle feiten. Belangrijk punt was dat de beurspromovendi als enige verplichte werkzaamheid het doen van promotieonderzoek hadden; zij hadden bijvoorbeeld geen onderwijstaak. UCMG betoogde dat haar kernactiviteit voor 80% patiëntenzorg was en onderzoek slechts 20% en dus geen kernactiviteit. Naar het oordeel van het hof doet voor de kwalificatie niet af dat de activiteit een “kleiner deel van het takenpakket van het UMCG” vormde; het doen van onderzoek was nog steeds een van de kernactiviteiten van het UMCG. Daarmee was naar het oordeel van het gerechtshof de arbeid van de beurspromovendi ingebed in de organisatie van het UMCG. Een ander aspect was dat het UMCG loonbelasting en premies volksverzekering van de beursvergoeding inhield. Ook was van belang dat het UMCG de beurspromovendi dwingende aanwijzingen aan de beurspromovendi kon geven.

Het gerechtshof komt aan de hand van onder meer de hiervoor genoemde feiten tot de conclusie dat de overeenkomst tussen de beurspromovendi en het UMCG kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. De zaak wordt verder aangehouden om de beurspromovendi de gelegenheid te geven zich over hun andere vorderingen uit te laten.

De betekenis van het arrest

Dit is niet de eerste keer dat de rechtspraak de overeenkomst van een universitaire instelling met beurspromovendi kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad kwam tot eenzelfde oordeel in een soortgelijke zaak in het beurspromovendi-arrest (ECLI:NL:HR:2006:AU9722). Dat arrest was gewezen in de tijd vóór de maatstaf van het Deliveroo-arrest en het Gemeente X-arrest (ECLI:NL:HR:2020:1746). De Hoge Raad had in het beurspromovendi-arrest soortgelijke overwegingen als in het recente arrest van het gerechtshof. In het Hoge Raad-arrest ging het om beurspromovendi van de Universiteit van Amsterdam. Hun onderzoek behoorde volgens de Hoge Raad tot de kernactiviteiten van de UvA: het doen van wetenschappelijk onderzoek.

Beide arresten komen er op uit dat beurspromovendi werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst, ook al was dat niet de bedoeling van partijen (althans de werkgever). Met Gemeente X heeft de partijbedoeling aan gewicht in de kwalificatie van arbeidsovereenkomsten verloren. Het komt aan op een grondige beoordeling van alle feiten, rechten en plichten van partijen.

Het verschil tussen de twee arresten is dat de Hoge Raad in zijn arrest al snel tot de conclusie kwam dat sprake was van een arbeidsovereenkomst omdat de feiten in cassatie niet konden worden getoetst en de Hoge Raad alleen iets kon zeggen over de maatstaf die voor de beoordeling van de feiten was aangelegd. In het arrest van het gerechtshof zien we hoe een grondige feitelijke beoordeling van de zaak eruitziet: vele overwegingen van feitelijke aard. Tezamen leiden de feiten tot het oordeel van het hof dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen het UMCG en de beurspromovendi. Gezien het feitelijke karakter van het hof-arrest, lijkt de ruimte voor een eventueel cassatieberoep klein.

In het arrest van het hof komt naar voren dat een werkgever meerdere kernactiviteiten kan ondernemen. Het is niet beslissend hoe zwaar deze activiteit weegt. Indien werkzaamheden binnen een van de kernactiviteiten wordt verricht, is dat een aanwijzing voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.