Blog jurisprudentie uitzend-/detacheringsovereenkomsten nummer 6

Blog jurisprudentie uitzend-/detacheringsovereenkomsten nummer 6

Welkom bij de zesde editie van onze blog over recente jurisprudentie op het gebied van uitzend-/detacheringsovereenkomsten.
In deze editie besteden we aandacht aan een nieuw arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de tijdelijkheid van uitzendarbeid en een uitspraak van de rechtbank over de vraag welke partij de uitzendovereenkomst heeft opgezegd.
Veel leesplezier!

Wilfred Groustra
Koen van Randwijk

Hof van Justitie bepaalt dat tijdelijkheid essentieel element van uitzendarbeid is
Vindplaats: Hof van Justitie van de Europese Unie 22 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:499
Verzoek om een prejudiciële beslissing in het geding tussen:
Partijen: Verzoeker: Werknemer
Verweerder: ALB FILS Kliniken GmbH, Werkgever

De feiten

In dit arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie ging het om een werknemer van ALB. Activiteiten van ALB, inclusief die van werknemer, werden overgenomen door een ander vennootschap. Werknemer verzette zich tegen deze overgang. Op grond van het Duitse arbeidsrecht blijft door dit verzet zijn dienstverband bij ALB onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in stand.
ALB heeft in de Duitse arbeidswet het recht om werknemer permanent ter beschikking van de andere vennootschap te stellen. Werknemer verzet zich hiertegen en is van mening dat dit recht van ALB in strijd is met de Uitzendrichtlijn. De Duitse rechter vraagt het Hof om een prejudiciële beslissing. De vraag aan het Hof is of de situatie van werknemer onder de bescherming van de Uitzendrichtlijn valt.

Oordeel van het Hof

Het Hof stelt voorop dat bij de definitie van de termen ‘uitzendbureau’ en ‘uitzendkracht’ in de zin van de Uitzendrichtlijn twee elementen het belangrijkste zijn: Tijdelijkheid van de uitzendarbeid en het ter beschikken stellen van de werknemer aan de inlener dient het doel van de arbeidsverhouding te zijn. Het Hof oordeelt dat in deze zaak van geen van beide sprake is. De werknemer wordt permanent, niet tijdelijk, aan de vennootschap ter beschikking gesteld. Daarnaast was het nooit de bedoeling van ALB en werknemer geweest om werknemer aan een inlenende onderneming ter beschikking te stellen. De situatie van werknemer valt daarom niet onder het beschermingsbereik van de Uitzendrichtlijn.

Betekenis van het arrest

Om onder de bescherming van de Uitzendrichtlijn te vallen dient een uitzendkracht dus tijdelijk ter beschikking gesteld te worden aan de inlener. Dit moet ook expliciet het doel zijn van de arbeidsverhouding tussen de uitzendkracht en de uitlener. Indien dit niet het geval is, dan valt de werknemer niet onder het beschermingsbereik van de Uitzendrichtlijn. In het Nederlandse arbeidsrecht wordt niet de eis gesteld dat een terbeschikkingstelling tijdelijk moet zijn (zie o.a. art. 7:690 BW). Dit arrest van het Hof maakt het duidelijk dat uitzendkrachten die permanent aan een inlener ter beschikking zijn gesteld, niet de bescherming van de Uitzendrichtlijn genieten. Dit arrest kan consequenties hebben voor uitzendkrachten in Nederland.

In Nederland is namelijk de Uitzendrichtlijn in de Waadi geïmplementeerd. Dit betekent dat de bescherming van deze wet na dit arrest waarschijnlijk niet geldt voor werknemers die permanent aan een inlener ter beschikking zijn gesteld. Het Europese recht heeft voorrang op strijdig nationaal recht.

Rechtbank oordeelt dat geen van beide partijen de uitzendovereenkomst heeft opgezegd
Vindplaats: Rechtbank Gelderland 8 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7550 (Pas gepubliceerd op 22 juni 2023)
Partijen: Verzoeker: Uitzendkracht
Verweerder: Halkers Groesbeek, uitlener

De feiten

De uitzendkracht en de uitlener hebben een geschil over de vraag wie van hen de uitzendovereenkomst heeft opgezegd. De uitlener verzocht de uitzendkracht om van woning te veranderen in verband met het werk. De uitzendkracht weigerde en zei tegen de uitlener dat ze zijn contract mochten opzeggen, als ze dat wilden. Daarop zei de uitlener tegen uitzendkracht dat hij de uitzendovereenkomst mocht opzeggen, als hij dat wilde. De uitlener bevestigde een paar dagen later aan de uitzendkracht dat de uitzendkracht de uitzendovereenkomst had opgezegd en dat daarmee de overeenkomst was beëindigd. De uitzendkracht stapte naar de rechter en verzocht om afgifte van loonstroken en allerlei vergoedingen.

Oordeel van de rechtbank

De belangrijkste vraag voor de rechter was: Wie had de uitzendovereenkomst opgezegd? Beide partijen waren ervan uit gegaan dat de ander de uitzendovereenkomst had opgezegd. Naar het oordeel van de rechtbank betekende dit dat geen van beide partijen de uitzendovereenkomst had opgezegd, hoewel een eindafrekening al was opgesteld. De vervolgvraag was of de overeenkomst ondertussen na verloop van tijd was beëindigd of niet. Partijen krijgen nog de gelegenheid om zich hierover uit te laten.

In deze zaak staat centraal dat men duidelijk in de communicatie tegen elkaar moet zijn over het einde van een uitzendovereenkomst. De uitzendkracht en de uitlener waren er beide heilig van overtuigd dat de ander de uitzendovereenkomst had opgezegd. Geen van beide is nagegaan of de ander écht de uitzendovereenkomst had opgezegd. Dit geschil had door beide partijen makkelijk opgelost kunnen worden door met elkaar in overleg te treden over de beëindiging van de uitzendovereenkomst.

Als er geen duidelijkheid is omtrent de ontslagname, dan krijgt de werknemer de voordeel van de twijfel van de rechter. Een werkgever die een ontslag geeft of aanvaardt, doet er dus goed aan dat duidelijk te bevestigen.