De perikelen rondom cao’s: Kwalificatie Uber-chauffeurs en persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders

De perikelen rondom cao’s: Kwalificatie Uber-chauffeurs en persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders

Blog jurisprudentie uitzending en detachering nummer 10

Beide zaken in deze editie betreffen de werkingssfeer van cao’s. De eerste zaak is een tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam en gaat om de vraag of de taxichauffeurs van Uber werknemers zijn en of de Cao Taxivervoer dus op hen van toepassing is. Het hof formuleert een aantal prejudiciële vragen die door de Hoge Raad beantwoord moeten worden.

In de tweede zaak moest de rechtbank Den Haag zich buigen over de vraag of de bestuurders van twee uitzendbureaus persoonlijk aansprakelijk zijn voor het feit dat de bureaus niet aan hun cao-verplichtingen hebben voldaan en het SNCU-onderzoek/-verhaal hebben gefrustreerd.

Veel leesplezier!

Wilfred Groustra

Koen van Randwijk

 

Hof stelt aan Hoge Raad prejudiciële vragen over ondernemerschap

Vindplaats:         Gerechtshof Amsterdam 13 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:601

Partijen:              Appellanten: Uber, chauffeurs

Geïntimeerde: FNV

Met het Deliveroo-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:443) is de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst een ingewikkelde kwestie geworden van een beoordeling van alle omstandigheden van het geval waarvoor de Hoge Raad een indicatieve lange lijst omstandigheden heeft opgesomd. De partijbedoeling speelt geen centrale rol meer. Een van de door de Hoge Raad genoemde omstandigheden is het ondernemerschap van de werknemer/zelfstandige. Een werker kan worden aangemerkt als een ondernemer, als hij o.a. meer verdient dan een reguliere werknemer en voor meerdere opdrachtgevers werkzaam is.

Voorgeschiedenis van deze zaak

De onderhavige zaak gaat over ondernemerschap en de rol hiervan in de kwalificatievraag. De FNV vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de CAO Taxivervoer op de Uber-chauffeurs van toepassing is. Voor deze vordering is het nodig om vast te stellen dat de chauffeurs voor Uber op grond van een arbeidsovereenkomst werken. De kantonrechter oordeelde dat tussen Uber en de chauffeurs van een arbeidsovereenkomst sprake was. Tegen dit oordeel ging Uber in hoger beroep. Uber is van mening dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat de kantonrechter ten onrechte niet de individuele omstandigheden van de chauffeurs heeft meegewogen. Er zijn namelijk ook Uber-taxichauffeurs die ondernemers zijn.

Procedure bij het hof

De procedure bij het gerechtshof Amsterdam is al een tijdje aan de gang. Er zijn al verschillende tussenarresten al gewezen, de laatste op 12 februari 2024.

In het tussenarrest van 3 oktober 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:2220) oordeelde het hof dat op basis van de door de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest genoemde aspecten eerder sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen Uber en de taxichauffeurs dan een overeenkomst van opdracht. Toch twijfelt het hof in het vervolg van de procedure aan deze kwalificatie aangezien waarschijnlijk bij een belangrijk deel van de Uber-chauffeurs van ondernemerschap sprake is. De chauffeurs aan de zijde van Uber hebben namelijk onbetwist gesteld dat zij ondernemers zijn. Dit feit is voor het hof daarom een gegeven. Van de andere chauffeurs is het ondernemerschap voor het hof nog niet helemaal duidelijk. Het hof is van oordeel dat dit ondernemerschap de kwalificatie van overeenkomst kan veranderen. De kwalificatie van de overeenkomst als arbeids- of overeenkomst van opdracht door het hof zou echter van toepassing zijn op alle chauffeurs van Uber. Dit betekent dat als door het hof geoordeeld zou worden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, het ondernemerschap genegeerd wordt en alle chauffeurs werknemers zijn. Verder zou besloten kunnen worden dat slechts de chauffeurs die ondernemers zijn, op basis van een overeenkomst van opdracht voor Uber werken. Dit heeft echter als consequentie dat voor hetzelfde werk twee verschillende kwalificaties mogelijk zouden zijn. Dit lijkt volgens het hof in strijd met de opvatting van onder andere de Autoriteit Consument & Markt dat zelfstandigen die hetzelfde werk als werknemers uitvoeren, voor de mededigingswetgeving geacht worden geen ‘echte’ zelfstandigen te zijn.

De prejudiciële vragen

Om meer duidelijkheid te scheppen stelt het hof de Hoge Raad vier prejudiciële vragen.

De eerste drie vragen gaan over de kwalificatievraag met betrekking tot het aspect ondernemerschap:

  • De eerste vraag gaat over of de kwalificatie van de overeenkomst anders kan uitvallen als ondernemerschap buiten beschouwing wordt gelaten;
  • Als dit kan, dan is de vervolgvraag of voor hetzelfde werk de kwalificatie per werker kan verschillen;
  • De derde vraag gaat over hoe het aspect ondernemerschap uitgelegd moet worden. Gaat het alleen om de relatie tussen de opdrachtgever/werkgever en de arbeidskracht of moeten ook omstandigheden buiten deze relatie meegewogen worden?

De vierde prejudiciële vraag is van meer procedurele aard. De FNV is deze procedure op grond van art. 3 lid 2 Wet AVV gestart. Een vakbond kan op basis van dit wetsartikel een procedure starten wanneer een werkgever zich niet aan een cao houdt. Een oordeel van het hof op grond van artikel 3 Wet AVV zou in beginsel voor alle werknemers die onder de cao vallen, gelden. Dit zou echter volgens het hof onwenselijk kunnen zijn als rekening wordt gehouden met het feit dat sommige chauffeurs wél ondernemers zijn. Zij zouden dus ongewild bij de belissing van het hof betrokken worden (als het hof oordeelt dat de chauffeurs allemaal werknemers zijn en dus onder de cao vallen). Daarbij klemt dat indien de vordering was gebaseerd op artikel 3:305a BW, de collectieve vordering, de ondernemerchauffeurs wel de mogelijkheid hebben om niet onder de reikwijdte van procedure te vallen ‘opting out’.

De partijen hebben ingestemd met de vragen van het hof. Het is nu aan de Hoge Raad om deze vragen te beantwoorden.

Wat kunnen de antwoorden op de vragen betekenen?

De Hoge Raad zal een uitleg moeten geven over het begrip ondernemerschap. In eerdere rechtspraak was al aandacht aan verschillende aspecten van ondernemerschap besteed, zoals het aantal opdrachtgevers, de hoogte van de vergoeding en de manier waarop de arbeidskracht zich naar buiten toe presenteert. Het hof wil weten of omstandigheden buiten de relatie met de werk-/opdrachtgever in de kwalificatie meegenomen moeten worden. Dit kan een verschil maken.

Het dilemma is welke kwalificatie in dit geval recht doet aan de situatie van de Uber-chauffeurs en of het ondernemerschap van een deel van de chauffeurs buiten beschouwing gelaten mag worden. De antwoorden van de Hoge Raad op de vragen van het hof zullen ongetwijfeld een volgend hoofdstuk betekenen in de al maar complexer wordende de kwalificatievraag.

Wordt dus vervolgd!

 

 

Bestuurders negeren SNCU en krijgen een dikke rekening als beloning

Vindplaats:        Rechtbank Den Haag 20 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:22032 (gepubliceerd                       op 12 maart 2024)

Partijen:            Eiseres: Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten

Gedaagden: Drie voormalige bestuurders

Een uitzendbureau

Een stichting

Feiten

Drie personen hebben achtereenvolgens twee uitzendbureaus, beide B.V.’s, opgericht en waren daarvan ook de bestuurder. Alle drie waren op een moment de enige bestuurder van het eerste uitzendbureau (hierna: uitzendbureau 1). Eind 2019 kondigde de SNCU aan het eerste uitzendbureau aan dat een onderzoek op naleving van de cao voor uitzendkrachten te gaan uitvoeren en SNCU vroeg daartoe stukken op. Aan dat verzoek heeft het uitzendbureau pas met de nodige vertraging en na ingebrekestelling voldaan. In het uiteindelijke onderzoek worden meerdere cao-overtredingen geconstateerd. SNCU heeft het uitzendbureau  vervolgens aansprakelijk gesteld ter zake de overtredingen. De SNCU maakt daarbij ook aanspraak op een vergoeding van € 100.000,- aan eigen kosten. Na een periode van onderhandelingen over het schadebedrag is uitzendbureau 1 per eind 2021 ontbonden.

Bij het tweede uitzendbureau (hierna: uitzendbureau 2) dat een paar jaar eerder dan het eerste was opgericht, gebeurde ongeveer hetzelfde.

SNCU heeft de bestuurders in privé, de stichting en het tweede uitzendbureau op grond van een onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld en gedagvaard. In totaal wordt ca. € 1 miljoen waaronder € 100.000,- vergoeding voor de kosten van SNCU gevorderd.

Oordeel rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat een (oud-)bestuurder van een B.V. in beginsel niet persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van de B.V. Dit is anders wanneer sprake is van bewuste benadeling van een schuldeiser van de vennootschap door niet te betalen of voor de vordering verhaalsmogelijkheden te frustreren. De bestuurder kan in dat geval naast de vennootschap voor de schuld op grond van een onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk zijn. De bestuurder moet namens de vennootschap hebben gehandeld of hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Hetzelfde geldt voor bestuurders die via een stichting de vennootschap besturen.

Met betrekking tot uitzendbureau 1 oordeelt de rechtbank dat alle drie de voormalige bestuurders hoofdelijk en in privé aansprakelijk zijn voor de vorderingen van SNCU. Een van de bestuurders was op het eind de feitelijke bestuurder van het uitzendbureau.

Met betrekking tot uitzendbureau 2 stelt de rechtbank de stichting en een van de voormalige bestuurders als indirect bestuurder van het uitzendbureau hoofdelijk en in privé aansprakelijk.

De gevorderde bedragen acht de rechtbank voldoende onderbouwd en wijst deze toe, bij elkaar dus ruim € 1 miljoen!

Betekenis van de uitspraak

De SNCU heeft al eerder met succes procedures tegen bestuurders van uitzendbureaus gevoerd. Deze uitspraak kan aan de lijst met successen worden toegevoegd. Het toont maar weer eens hoe belangrijk het is aan de cao-verplichtingen te voldoen.

En vooral: als SNCU daar een onderzoek naar doet dat heel serieus te nemen en daar adequaat medewerking aan te verlenen. Door dat niet te doen en er onderuit proberen te komen, kwam het de (oud)bestuurders op persoonlijke aansprakelijkheid te staan.

De rechtbank is dan (terecht) niet zuinig met de toegewezen bedragen tot en met de vergoeding van € 100.000 aan de SNCU aan toe. Die vergoeding zien we inmiddels vaak in dit soort verhaalsvorderingen terug; ook een bedrag om rekening mee te houden!